door Frans Ellenbroek | aug 18, 2017 | publicaties stad
Deze reeks heet ‘uit liefde voor de stad’. Aan de reacties erop merk ik, dat ik niet de enige ben die van deze stad houdt. Mijn stad, Tilburg, wordt dan onze stad. Vandaag ervoer ik dat opnieuw door naar een lezing in Museum De Pont te gaan. Het ging over de vraag of en hoe de kunst stilte in ons kan teweeg brengen. Dankzij Rebecca Nelemans en haar publiek kwam er een antwoord. Voor mij persoonlijk kreeg het antwoord diepte door iets onverwachts. Mooie dingen zijn altijd onverwacht.
Wat is stilte? De stilte is niets. Of weinig. De stad en het leven erin is het tegenovergestelde: veel. In de stadsmens en in zijn hersenen is er meestal zo veel, dat ‘het niets’ erg schaars is. Grote kunst kan het lawaai in ons moeiteloos tot stilte manen. De kunst kan dat zowel door heel veel te zijn (De Schreeuw van Edvard Munch) of juist door niets te zijn (de rusten in de Mattheus Passie). We zijn zo gewend aan ‘veel’ dat het ‘niets’ ons aanvankelijk angst kan inboezemen. Wie deze angst overwint wordt beloond en vindt zichzelf.
Niet alleen grote schilders, componisten en dichters verstaan deze kunst, ook architecten. De poortjes (‘follies’) die het plein van De Pont en de drukke straat er voor zowel gaan scheiden als verbinden zijn bijna klaar, zag ik bij mijn aankomst en vertrek. Wat ik ook zag: er ontstaat een prachtig ‘niets’, het plein. Een oase van visuele stilte in een stad en in een land waar meestal alles veel en vol schijnt te moeten zijn (pleinvrees). Door de poortjes wordt het plein kunst. Het is een geschenk van de stad aan de stad. Uit liefde.
2015
door Frans Ellenbroek | aug 18, 2017 | publicaties stad
Ik liep vanochtend van mijn huis naar het museum waar ik werk. Onderweg was me weinig opgevallen, behalve dan dat de dag grauw begonnen was. Ik wist toen nog niet dat het zo zou blijven, dus bleef ik net zo blijmoedig als ik was opgestaan. Ik nam mij voor die gemoedstoestand er in te houden, ongeacht de onbekende aard van het naderende weer.
Vlak voor aankomst echter hield ik mijn pas in, bij een muurtje van de buren. De voegen waren sleets, een muurvarentje had daar dankbaar gebruik van gemaakt door er in te wortelen en uitbundig te groeien. Ik had het nog niet eerder opgemerkt. Dat is het heerlijke van een grote stad: je vindt er altijd wel iets onopgemerkts.
De geslachtsnaam van dit mooie plantje is Asplenium. Het heet zo, omdat het bij de oude Grieken en Romeinen al een beproefd middel was tegen de kwalen van de milt (= ‘splen’). We zijn één zo’n kwaal zelfs naar de milt gaan noemen: ‘spleen’. Het is de lichte zwaarmoedigheid die ons kan treffen wanneer we te veel en te lang tobben over de onvolmaaktheid van het leven en die van de wereld. Er is grote kunst uit voortgekomen, zoals dat bij meer kwalen van het gemoed gaat, dat dan weer wel.
De Chinezen hadden het verband ook al ontdekt, nog voor de Grieken, denk ik. Als het niet stroomt in de milt, dan gaat het mis. Als het mis gaat, dan stroomt het niet in de milt. Oorzaak en gevolg doen er niet zo toe bij die Chinezen, wat soms best handig is.
Misschien – zo dacht ik – is alleen het kijken naar dit plantje al voldoende helend. Het groeit en gedijt (bloeien doen varens niet) in een brokkelige voeg, waar de mensen even hun niet aflatende streven naar perfectie zijn vergeten. Zo leer je nog eens wat in een stad.
2015
door Frans Ellenbroek | aug 18, 2017 | publicaties stad
Het beeld kwam in de vorige aflevering al even ter sprake, omdat zich een drama met Roodkapje had afgespeeld nabij onze Tilburgse heilige, Petrus Donders, alias Peerke. Ik blijf nog even in de buurt dus.
Zeer gemengde gevoelens maken zich van mij meester bij het zien van de heilige en zijn nederige discipel. Het beeld stamt natuurlijk uit een tijd waarin we een donker gekleurde mens nog ‘neger’ noemden. En voor die tijd geldt ook, dat de meeste mensen in onze contreien dachten dat een zielige zieke zwarte zijn genezing en heil in het Geloof zou vinden, en zo niet dat, dan toch altijd nog eeuwig zielenheil als troostprijs. Uit dat historische perspectief moeten we mededogen putten voor de matige beeldhouwer die het foeilelijke ding heeft gemaakt, en voor zijn opdrachtgevers.
Vanuit mijn 21–eeuwse perspectief wordt het radicaal anders. De heilige kijkt minzaam en met empathie naar de knielende man, maar ook met een onmiskenbaar gevoel van superioriteit. Moet deze man knielen omdat hij door zijn ziekte niet kan staan? Ik betwijfel het. Volgens mij is alleen zijn linkerarm lepreus. Nee, hij knielt voor zowel de Pater als voor Jezus aan het kruis. De posities van de drie figuranten, Jezus, Peerke en zijn bekeerde patiënt, geven keurig de verhoudingen weer. Daar beneden de zielige neger, opkijkend naar de beide andere heren, Peerke en Jezus. Peerke zorgt ervoor dat Jezus net iets hoger gepositioneerd is, zo wijs is hij dan nog wel, maar vooral niet te veel. Hij staat erg dicht bij de Verlosser, een gegeven dat later is bezegeld met een zaligverklaring.
Als de boodschap van het beeld nu zou zijn: ‘kijk nou toch eens hoe vreemd de mensen destijds aankeken tegen de verhouding tussen blank en zwart, gelovig en ongelovig, God en mens’, dan zou het van mij mogen blijven staan. Maar ik betwijfel of dat goed overkomt op de mensen. Nu en voor mij is het een ontoelaatbare verbeelding van een verwerpelijk mensbeeld uit voorbije tijden, waarvoor we ons alleen nog maar diep zouden moeten schamen.
Hang dat kruis aan de boom en kniel neer naast deze medemens, in nederigheid en saamhorigheid, Peerke! Of zeg hem dat hij moet opstaan, in navolging van de Heer! Als dat niet gebeurt, dan zou ik zeggen, weg met dat ding.
2015
door Frans Ellenbroek | aug 18, 2017 | publicaties stad
Soms lijkt de werkelijkheid meer op fictie dan op zichzelf. Het zijn de momenten waarop je gaat twijfelen aan zowel rede als toeval. Je kunt ze niet vaak genoeg hebben, die momenten, want ze voeden de ziel.
Zo liep ik na drie weken vakantie in het land der mythen naar mijn museum, benieuwd naar wat ik daar zou aantreffen, maar vooral naar de wolvententoonstelling in wording.
Met de wolf dus in mijn kwabben betrad ik het park en dit is wat ik zag: een ter aarde gestort Roodkapje. Het was vlakbij het beeld van onze enige Tilburgse heilige, Peerke Donders. Het ooit in sierlijke graffiti op diens sokkel prijkende en door een poëtisch genie bedachte epitheton ‘Golden Wonders’ is er helaas afgepoetst, waarschijnlijk op last van bureaucraten met een tekort aan voeding voor de ziel.
Een kind heeft hij gered, onze Peerke, maar voor dit Roodkapje kon hij niets meer betekenen. Of toch wel? Ze eindigde niet in de maag van een wolf, maar vond haar einde door een noodlottige val uit een kinderwagentje, zo maar op het harde grint. Wat is erger?
Aan het eind van mijn werkdag lag ze er niet meer. Opgehaald door haar oorspronkelijke eigenaar, of misschien heeft een nieuwe zich over haar ontfermd. Hoe het ook zij, voor alle betrokkenen een dag die je nooit meer vergeet.
Dat gold ook voor mij. De heftige associaties met schrijnend kinderleed die het tafereel mij bezorgde bleven de hele dag een beetje zeuren.
2015
door Frans Ellenbroek | aug 18, 2017 | publicaties stad
‘Je maintiendrai’ zegt ons vaderlandse wapen. De stadsmens handhaaft vooral zichzelf en geeft niet op. Voor sommigen is dat eenvoudig, voor anderen lastig. Dat is een natuurwet. Hoe meer dieren of mensen op een kluitje, des te meer wordt leven overleven, waar je dan weer een strategie voor moet hebben. Voor de meeste stadsmensen houdt die in, dat ze zich een beetje aan de regels houden, voor sommigen het tegendeel. Hoe groter de stad, des te lonender is de niche voor overtreders. Dorpelingen lichten elkaar niet op en de achterdeuren hoefden niet op slot, totdat dit bekend werd bij stadsmensen.
In de stad hebben we daarom het handhaven uitbesteed. Onvermoeibaar doet de handhaver zijn of haar nuttige werk, zo goed als ongewapend. De handhaver lijkt op een politieagent, maar is het niet. In de biologie heet dat mimicry, lijken op een wesp, maar wel zonder angel. Daarom vinden veel mensen de handhaver een beetje sneu. Dat lijkt me onterecht. Hij draagt onze nationale wapenspreuk op de rug en doet dapper zijn werk. Ik pleit daarom voor méér respect en waardering voor de handhaver. En een hoger salaris.
2016
door Frans Ellenbroek | aug 18, 2017 | publicaties stad
Ik kwam haar altijd tegen wanneer ik van mijn huis naar de Jumbo wandelde. Ze was geposteerd bij een van de twee snackbars die mijn straat rijk is. En op de terugweg ontmoette ik dan steeds weer haar spiegelbeeldige dubbelgangster. Haar ivoorwitte tanden en sensuele lippen hadden zich zojuist al aan het bevroren lekkers in haar hand vergrepen, waarna ze speciaal voor mij nog heel vlug haar mond moest hebben gekuist en haar lippenrood ververst.
Zoet en warmbloedig moet ze zijn geweest, mijn ijsminnende verleidster, zodat alles en iedereen in haar nabijheid – behalve het ijsje – direct zou smelten. Ik verbeeldde me dat ze Marguérita heette, zozeer begon ik aan onze ontmoetingen te wennen. Deze uiterst tweedimensionale dame deed zo haar best om ook een derde dimensie te suggereren, dat haar enige droom – mij deelgenoot te maken aan haar orale genoegens – onweerstaanbaar in vervulling leek te moeten gaan. Maar ik heb natuurlijk veel te lang gedraald.
Op een dag was Marguérita er niet meer. De OLA-marketeers moeten zich hebben bedacht. Zoveel mediterrane sensualiteit was kennelijk toch iets teveel voor de gemiddelde Nederlandse consument. Een alleraardigst, iets degelijker ogend meisje had haar positie ingenomen. De korte vraag ‘IJsje?’ is nu toegevoegd om ons duidelijk te maken, dat het echt alleen om het ijsje gaat. Ze lijkt me aardig hoor, dat nieuwe meisje, maar ik mis Marguérita zo. Nog steeds.
2015