Bedrog en zelfbedrog

Frans Ellenbroek – mei 2020

 

Bij al het nieuws over leugens, feiten, nep, list en bedrog dat ons de laatste tijd overspoelt krijg ik soms de indruk dat men meent dat het om een nieuw fenomeen gaat, als ware het een modeverschijnsel. In werkelijkheid is bedrog natuurlijk van alle tijden, een stelling die de historici, economen en criminologen onder ons vermoedelijk wel willen beamen, en ja, ook de taalkundigen. Bij de mens is immers meestal het gesproken of geschreven woord de drager van de leugen. Zoals men kan verwachten voeg ik ook de biologen toe aan het rijtje. Biologen zien dan twee dingen: dat bedrog er ook al was toen er nog geen mensen waren en dus ook nog geen taal. én dat de mechanismen van zowel het bedrog als van de ontmaskering ervan sturende krachten zijn in de evolutie van vele organismen, inclusief de mens en – let op –  inclusief het coronavirus. Deze stellingen heb ik niet zelf bedacht, maar baseer ik op wetenschappelijke bronnen over zowel beschrijvend als experimenteel onderzoek naar het fenomeen bedrog. Robert Trivers , een bioloog die in jaren ’70, ’80 en ’90 belangrijke bijdragen heeft geleverd aan de theorievorming over de evolutie van altruïsme en sociaal gedrag schreef er een heel boek over: ‘Deceit and Self-Deception’ (2011). Voornamelijk aan de hand van zijn bloemlezing uit het onderzoek naar bedrog geef ik graag wat voorbeelden ter illustratie van de huidige stand van zaken.

Trivers formuleert een theorie over bedrog en zelfbedrog. Hij beschouwt die twee als een onafscheidbaar koppel als het gaat om bedrog bij de mens en put daarvoor uit zowel de psychologie als de biologie. Gedragspatronen die bedrog als functie hebben namen bij de evolutie van de mens een hoge vlucht doordat de ontwikkeling van die patronen niet meer afhankelijk was van het trage mechaniek van natuurlijke selectie. De mens heeft er een creatief orgaan voor ontwikkeld. Dat betekent niet dat natuurlijke selectie en genetisch verankerd, aangeboren gedrag bij de mens helemaal geen rol meer speelt. Voordat ik daar wat verder op inga ga ik eerst terug naar de relatief eenvoudige vormen van bedrog bij dieren.

De bron van alle bedrog moet worden gezocht in conflicterende belangen. Die conflicterende belangen moeten altijd worden uitgedrukt in termen van fitness: de (netto) positieve bijdrage van het bedrog aan de kansen op overleving en reproductie. Uiteraard staan daar negatieve effecten tegenover, allereerst bij de bedrieger in de vorm van investeringen die energie kosten, maar ook bij de bedrogene. De evolutionaire kosten van de bedrogene zijn er in twee soorten: het directe negatieve effect op fitness, maar ook het negatieve effect door de kosten die de bedrogene moet maken om het bedrog zoveel mogelijk te ontmaskeren. Het is dus een wapenwedloop.

Het bedrog bij dieren is er in verschillende gradaties van complexiteit. De eenvoudigste vorm van bedrog is camouflage. Wandelende takken (Phasmatodea) bijvoorbeeld  worden minder vaak opgegeten omdat zij op takjes lijken. Kennelijk is de winst daarvan groot genoeg om de kosten te compenseren. En die kosten zijn hoog: de huid van een wandelende tak is een complexe structuur en bovendien hebben wandelende takken een deel van hun natuurlijke bilaterale symmetrie opgegeven, een aantal van de normaliter dubbel aanwezige organen is gehalveerd (nier, ovarium, testis). Iets complexer is het bedrog bij vissoorten waarvan sommige mannetjes met het uiterlijk van een vrouw door het leven gaan, om zo onopgemerkt door de ‘echte mannen’ te kunnen paren. Zij besparen zich de kosten van harembeheer en territoriale strijd. Weer een stap verder in complexiteit zijn de flexibele camouflages van inktvissen en kameleons. Bij al deze vormen van bedrog zijn bedrog zowel als de ontmaskering ervan de drijvende krachten achter hun evolutie. Maar bij geen ervan is nog sprake van een beroep op echte intelligentie (hoewel de complexe neurale systemen die bij inktvissen het systeem besturen in redelijkheid intelligent genoemd zouden mogen worden).

Een bekend voorbeeld van bedrog is mimicry, het nabootsen van het uiterlijk van een giftige of gevaarlijke soort, wijd verbreid onder insecten en slangen. Bij mimicry hangt het succes van het bedrog af van de frequentie ervan. Zijn er weinig bedriegers, dan is hun succes groot, doordat er bij de predatoren (nog) geen of weinig mechanieken zijn ontwikkeld voor detectie. Anders gezegd: als iedereen de kluit belazert werkt het niet meer. Hier dringt zich de vergelijking met aan het mensenbrein ontsproten gedrag zich al op alsook de ondergang van sociale media wanneer daarop boven een bepaalde frequentie gelogen wordt. Bij mimicry betekent dit een voortdurend opjagen van het tempo van evolutie: innovaties werken erg goed in het prille stadium.

Mimicry is er in soorten. Meestal imiteert een smakelijke soort een vieze of giftige zoals bij koraalslangen. Een speciale vorm is de Mimicry van Muller: een giftige soort gaat op een veel voorkomende ándere giftige soort lijken, opdat ze sneller als zodanig door vijanden worden herkend. We zien dit bij de Monarchvlinder (Danaus plexippus) en Limenitis archippus. Het is vergelijkbaar met dragen van uniformen: waar je ook komt in de wereld, de politie is herkenbaar.

Een veel complexer systeem van bedrog en detectie vinden we bij  broedparasieten. Een bekend voorbeeld zijn koekoeken, die eieren laten uitbroeden door gastheren, zangvogels. De wapenwedloop die we in verschillende stadia kunnen waarnemen bij de talloze soorten broedparasieten ziet er ongeveer als volgt uit: koekoek legt ei in nest gastheer, gastheer ziet het verschil en kiept het ei er uit, selectiedruk op eieren die op de gastheereieren lijken, vervolgens het vermogen van de gastheer om de eieren te tellen. Bij een grote kans op parasitisme is de gastheer geneigd het hele nest te verlaten en een nieuw te beginnen, omdat dit economisch gezien beter is dan het risico van een vreemd jong. Het bedrog gaat heel ver. Het kuikentje van de broedparasiet imiteert bij sommige soorten niet alleen uiterlijk het jong van de gastheer, maar ook kunnen sommigen het geluid van een paar jongen tegelijk nabootsen. De gastheer (stiefouder) trapt daar in. De hele wapenwedloop bereikt zijn hoogtepunt in maffiapraktijken: parasieten die – als de gastheer het vreemde ei uit het nest gooit – het complete nest komen vernietigen. We zien dat bij deze vorm van bedrog het waarnemingssysteem en de intelligentie een rol beginnen te spelen.

In de natuur gaat het dus altijd om belangentegenstellingen. Naast die tussen predator en prooi of parasiet en gastheer (verschillende soorten) zijn er ook die binnen één soort of zelfs die binnen de familie:  buren en groepsgenoten onderling, ouders en kinderen, broers en zussen. Bij primaten is uit (uitgebreid) onderzoek gebleken, dat een grotere neocortex en een hogere intelligentie altijd gepaard gaat met de toename van bedrog. Hier zitten we al in vormen van bedrog die lijken op die van mensen en die gekenmerkt worden door flexibiliteit, creativiteit en intelligentie. Dat wordt mogelijk door een bewustzijn van de wijze van denken en handelen van de ander (‘theory of mind’). Een leuk voorbeeld: groene meerkatten kennen twee verschillende geluiden voor gevaar van boven (roofvogel) en gevaar van beneden (slang). Door opzettelijk het verkeerde signaal af te geven kan een groene meerkat de hele groep de boom injagen en zo het zojuist op de grond gevonden voedsel voor zichzelf monopoliseren. Een echte leugen dus.

Dan nu de mens. Trivers gaat in zijn boek uitgebreid in op het mechaniek van bedrog en zelfbedrog bij de mens, de basis van een theorie over bedrog. Voor zover bekend is geen enkele andere diersoort in staat tot zelfbedrog, in elk geval niet in de extreme mate waarin de mens dat beheerst. Wij mensen (en een groot aantal dieren) zijn toegerust met zintuigen en hersenen die een zeer nauwkeurig en feitelijk beeld van de werkelijkheid kunnen maken. Maar dat nauwkeurige beeld wordt bij ons vaak actief verstoord door de cerebrale processen die tot bedrog en zelfbedrog leiden. Al dat bedrog kost energie en heeft daarom een negatief effect op het reproductieve succes (fitness). Dat moet volgens de evolutietheorie  impliceren, dat er een minstens zo grote winst (in termen van fitness) tegenover moet staan. Trivers’ stelling is, dat het vermogen tot zelfbedrog, dat bij de mens erg goed is ontwikkeld, is geëvolueerd doordat het de kosten van bedrog reduceert. Populair gezegd: wie in zijn eigen leugens gelooft is een efficiëntere én effectievere leugenaar.

De psychologie heeft zich zeer uitgebreid beziggehouden met het fenomeen zelfbedrog. Meestal wordt daar de winst van zelfbedrog dan uitgedrukt in termen van geluk: je beter voelen, gelukkiger zijn. Maar het aantal situaties waarin zelfbedrog negatief uitpakt voor datzelfde geluksgevoel  is groot: denk aan vliegtuigrampen, familievetes, onnodige oorlogen, rampzalige liefdes. Waarin zit hem dan, biologisch gezien, dat enorme fitness-voordeel van zelfbedrog?

Zelfbedrog werkt volgens Trivers goed voor de leugenaar omdat het de kans op detectie van zijn leugens kleiner maakt, doordat hij niet (of minder) de uiterlijke signalen van een leugenaar uitzendt (bijvoorbeeld neus aanraken, met de ogen knipperen, rood worden). Een tweede voordeel van zelfbedrog is de energiebesparing: het voortdurend moeten negeren van de waarheid kost energie en opslagruimte in de hersenen. Door zelfbedrog kan de waarheid worden gewist of in het onderbewuste weggestopt. Dat levert energiewinst op.

De zeer bedreven leugenaar kent de signalen van bedrog en zal proberen die te vermijden. Dat echter leidt snel  tot overcompensatie (bijna niet meer bewegen, helemaal niet meer knipperen etc.). De bedreven ontmaskeraar van bedrog kent ook díe signalen, bewust of onbewust (‘ik weet niet hoe het precies komt, maar ik vertrouw die mens niet’). De effectiefste leugenaar doet aan zelfbedrog, omdat zijn hele gedrag door de nieuwe ‘werkelijkheid’ wordt gestuurd en zo de kans op ontdekking klein is.

Vrij algemeen wordt in de evolutiebiologie de theorie aangehangen, dat in de snelle ontwikkeling van de menselijke intelligentie de wapenwedloop tussen het vermogen tot bedriegen en dat tot ontmaskering van de leugen op zijn minst een grote rol heeft gespeeld.

Tot slot: ik moet hier denken aan een steeds terugkerend thema aan borreltafels: Donald Trump. Solistische machthebbers en zeker de dictators onder hen, hebben volop de gelegenheid om zelf een werkelijkheid te fabriceren en deze ook met overtuigingskracht uit te dragen, doordat ze volledig in hun leugens zijn gaan geloven en de feiten ook daadwerkelijk niet meer kennen, omdat ze naar het onderbewuste zijn verbannen, of zelfs nooit opgeslagen.