Samen met de reporter kijken we uit op wat nog niet lang geleden een weiland met koeien was, maar nu een onafzienbare plas water met wat eendjes en kokmeeuwen, omzoomd door knotwilgen. In het midden van de plas staat een dikke eik. Tegenover de camera staat een middelbare man in pak en stropdas, wijdbeens geplaatste groene rubberlaarzen en een knalgele veiligheidshelm. Ik vermoed dat we hier te maken hebben met iemand die de dagen gewoonlijk slijt aan bureaus en vergadertafels en op netwerkborrels. Op instigatie van zijn communicatieadviseur heeft hij echter een tijdelijke transformatie moeten ondergaan. Een bestuurder met zijn poten in de klei dus. Mijn vermoeden klopt. Volgens de tekst onder in beeld is hij de dijkgraaf. Dijkgraven kunnen wel tegen een stootje, want ze moeten dagelijks proberen de tegenstrijdige belangen te dienen van boeren, burgers en natuurbeschermers.
De reporter, nog maar net terug van een bezoek aan een zwaar gedupeerde rundveehouder, voelt met verontwaardigd hoog opgetrokken wenkbrauwen de vermoedelijke veroorzaker van de overstroming aan de tand en steekt intimiderend het knalrode schuimrubberen balletje van zijn microfoon onder diens kin. Al voor deze gaat antwoorden, kan ik uit zijn vastberaden blik in combinatie met zijn op hands-on-mentaliteit duidende outfit opmaken dat hij en zijn waterschap sowieso niet gefaald hebben.
‘Wat we zien is dat in de afgelopen weken de bovengemiddelde regenval in het Duitse stroomgebied van de rivier de capaciteit van onze retentiebekkens te boven ging. En als je kijkt naar de neerslag over een periode van jaren dan zie je dat deze hoeveelheid water met geen mogelijkheid was te voorzien. Dus we staan machteloos. Het is overmacht.’
Verlangend naar eindelijk weer eens een echte scoop, liefst met rollende koppen, trekt de reporter zijn wenkbrauwen nu tot vlak onder de haargrens op en doet enkele verwoede pogingen om de graaf alsnog te intimideren, maar steeds weer blijkt deze zijn overtuigende repliek niet uit de duim te zuigen. Dat van die regen en die overmacht, hij heeft het niet zelf verzonnen, want al zijn zinnen beginnen met dezelfde woorden: ‘Wat we zien is dat’. Kijkt u zelf maar, niet alleen wij van het waterschap, nee, iedereen had het al gezien, of in elk geval kunnen zien, het is bijna beschamend dat de vraag naar de oorzaak van de ellende nog gesteld wordt.
‘Wat we zien is dat’ is in de mode bij politici en bestuurders. Het geeft iedereen een fijn gevoel van objectiviteit en onaanvechtbaarheid. Om dat gevoel compleet te maken, kun je ook de enkeling die nog niet gekeken had zo bij de les brengen: ‘Als we kijken naar… dan zien we dat …’. Beweringen van verantwoordelijkheidsdragers beginnen nooit meer op zichzelf. ‘Het heeft buitensporig hard geregend’, dat zeg je niet meer. Er moet eerst gekeken en gezien worden.
Met ‘wat we zien is dat’ neemt de spreker alvast een voorschot op begrip, draagvlak en spreiding van verantwoordelijkheid. Hij staat niet alleen, dus zal zijn kop niet hoeven rollen. Dat ziet iedereen die in zijn schoenen zou hebben gestaan. Het doet me denken aan de falende voetballer, die noch de reporter noch de camera aankijkend, zijn misser beschrijft in de jij-vorm, afwisselend links en rechts turend naar de horizon. ‘Je staat op de 16 meter, je mikt rechts naast de naar links duikende keeper, maar je ziet de bal net over de lat vliegen.’ Dat kon iederéén toch zien? En zo zien we dat we het allemaal zien en niemand in staat lijkt er iets aan te doen.
2024