Aanspreektaal

Als oude man zijnde besef ik mij maar al te goed dat er nu letterlijk anders wordt gedacht over zo optimaal mogelijk taalgebruik als toen ik nog zeg maar jong en swag was. Immers, alleen ik en een handvol leeftijdgenoten zien de zeven taalkundige missers in deze eerste zin. Zo is dat altijd gegaan. Dus ben ik nu een grumpy old man, voorheen mopperige bejaarde, een rol waarin ik me best thuis voel. Cultuur bloeit bij vernieuwing. Grammaticale regels, woordkeus, betekenissen en nuances worden voortdurend aangepast aan de tijdgeest. Die aanpassingen doen vaak de oude tenen kromtrekken, soms zijn ze een zegen. Ouderen vertragen het proces, maar leveren ook het gezonde tegenwicht waarmee kindjes uit badwater of gezonde oude koeien uit sloten worden gered. Over dit onderwerp gaan al deze korte stukjes. Hierbij het eerste. Het gemopper zal ik hier en daar larderen met wat zegeningen. Ik begin met de manier waarop we elkaar aanspreken.

Papa’s en mama’s zijn nog steeds papa’s en mama’s. In de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw leken die titels uit te sterven. In progressieve kring kon toen het kroost vader en moeder gewoon demokraties bij de voornaam noemen en tutoyeren, niks hiërarchie.  Bij echte hippies wist je toch nooit zeker wie papa was. De meester werd Joost, de juffrouw Truus. Grappig genoeg keerden de aanspreektitels snel terug, maar het tutoyeren bleef. Zo ook het effect op de familiale hiërarchie. Kinderen waren definitief mondig geworden. Op de vraag waarom ze iets niet mochten was het antwoord ‘omdat ik het zeg’ niet meer afdoende. Het kind kreeg recht op uitleg, de ouders verantwoordingsplicht. Opvoeden werd onderhandelen en de democratisering van het gezin was een feit. Dat had zijn heilzame kanten, hoewel sommige gedemocratiseerde gezinnen onder dezelfde euvels gingen lijden als grote democratieën: bij verwende kinderen en volksvertegenwoordigers bekruipt je soms datzelfde gevoel: kon je – net als vroeger – nog maar eens zeggen: ‘kop dicht’.

Het gebruik van ‘jij’ en ‘jou’ verdient hier bijzondere aandacht. Fransen en Duitsers bleven trouw aan het vousvoyeren en Engelstaligen hebben het onderscheid tussen ‘thou’ en ‘you’ al eeuwen eerder afgeschaft. Maar als ik in de jaren ’90 als grijzende veertigplusser een spijkerbroek ging kopen vroeg het wicht met de jeugdpuistjes steevast: ‘Wat is je maat?’. De tutoyeerrage had ons land, dat toch al nooit dol was op standsverschillen, definitief geëgaliseerd. Wanneer ik nu, traditiegetrouw als ik van nature ben, een jeugdig persoon met ‘u’ aanspreek, zijn meewarige blikken mijn deel. ‘U’ verdwijnt, net als in het Engels. Het heeft wel wat. Waarom waren ze er aan de andere kant van de Noordzee zo vlug bij? Zijn ze daar niet dol op verschillen in rang en stand? Het antwoord is simpel. Met name Engelsen beschikken over zo’n enorm en gevarieerd scala aan gedragspatronen om standsverschillen te benadrukken, dat die zonder ‘thou’ wel toch wel standhielden.

De oosterburen bleven altijd dol op formele omgang, duzen doe je niet gauw. Ben ik in Duitsland sinds het verdedigen van mijn proefschrift nog altijd ‘Herr Doctor’ en mijn niet gepromoveerde echtgenote zelfs ‘Frau Doctor’, in Nederland doen we daar niet meer aan. De verdwijning van de academische titels zat er natuurlijk al aan te komen. Toen Willem Frederik Hermans in ‘Onder professoren’ een hooggeleerde in een heet bad zijn spijkerbroek op maat had laten krimpen, was het vonnis definitief geveld. Hoogleraren en doctoren waren niet meer hoog- of weledelzeergeleerd. En met de vervanging van kandidaat en doctorandus door bachelor en master ontstond ook de indruk dat met die nieuwe titels je studie af was. Ik twijfel nog of dit een zegening is.

2024

Natuurmuseum Brabant, een museum voor iedereen

Inleiding

Natuurhistorische musea, tegenwoordig veelal ‘natuurmusea’ genoemd, behoren tot de populairste en best bezochte musea. In Nederland zij er een stuk of 10, een aantal dat afhankelijk is van hoe streng men de criteria kiest. Natuurmuseum Brabant, in 1935 opgericht, heeft in de meer dan 80 jaar van zijn bestaan een enorme ontwikkeling doorgemaakt en is inmiddels één van de vooraanstaande Nederlandse natuurmusea.

Het boek vertelt het boeiende verhaal van de gebeurtenissen en veranderingen in de periode van het prille begin tot aan mijn pensionering in 2018. Het is tijd dat dit verhaal wordt verteld, want het laatste overzicht van de geschiedenis van Natuurmuseum Brabant dateerde uit 1985. Op verzoek van het toenmalige bestuur van Natuurmuseum Brabant heb ik deze opdracht met veel plezier ter hand genomen.

Frans Ellenbroek
van 1 oktober 1979 tot 15 augustus 2018
directeur van Natuurmuseum Brabant

Natuurmuseum Brabant, een museum voor iedereen (2022)
159 pagina’s met illustraties
ISBN 978-90-801226-0-4
Brabants Landschap, Haaren
Prijs € 22,50

 

 

 

 

 

 

Stilte

 

Deze reeks heet ‘uit liefde voor de stad’. Aan de reacties erop merk ik, dat ik niet de enige ben die van deze stad houdt. Mijn stad, Tilburg, wordt dan onze stad. Vandaag ervoer ik dat opnieuw door naar een lezing in Museum De Pont te gaan. Het ging over de vraag of en hoe de kunst stilte in ons kan teweeg brengen. Dankzij Rebecca Nelemans en haar publiek kwam er een antwoord. Voor mij persoonlijk kreeg het antwoord diepte door iets onverwachts. Mooie dingen zijn altijd onverwacht.

Wat is stilte? De stilte is niets. Of weinig. De stad en het leven erin is het tegenovergestelde: veel. In de stadsmens en in zijn hersenen is er meestal zo veel, dat ‘het niets’ erg schaars is. Grote kunst kan het lawaai in ons moeiteloos tot stilte manen. De kunst kan dat zowel door heel veel te zijn (De Schreeuw van Edvard Munch) of juist door niets te zijn (de rusten in de Mattheus Passie). We zijn zo gewend aan ‘veel’ dat het ‘niets’ ons aanvankelijk angst kan inboezemen. Wie deze angst overwint wordt beloond en vindt zichzelf.

Niet alleen grote schilders, componisten en dichters verstaan deze kunst, ook architecten. De poortjes (‘follies’) die het plein van De Pont en de drukke straat er voor zowel gaan scheiden als verbinden zijn bijna klaar, zag ik bij mijn aankomst en vertrek. Wat ik ook zag: er ontstaat een prachtig ‘niets’, het plein. Een oase van visuele stilte in een stad en in een land waar meestal alles veel en vol schijnt te moeten zijn (pleinvrees). Door de poortjes wordt het plein kunst. Het is een geschenk van de stad aan de stad. Uit liefde.

2015

 

Spleen

 

Ik liep vanochtend van mijn huis naar het museum waar ik werk. Onderweg was me weinig opgevallen, behalve dan dat de dag grauw begonnen was. Ik wist toen nog niet dat het zo zou blijven, dus bleef ik net zo blijmoedig als ik was opgestaan. Ik nam mij voor die gemoedstoestand er in te houden, ongeacht de onbekende aard van het naderende weer.

Vlak voor aankomst echter hield ik mijn pas in, bij een muurtje van de buren. De voegen waren sleets, een muurvarentje had daar dankbaar gebruik van gemaakt door er in te wortelen en uitbundig te groeien. Ik had het nog niet eerder opgemerkt. Dat is het heerlijke van een grote stad: je vindt er altijd wel iets onopgemerkts.

De geslachtsnaam van dit mooie plantje is Asplenium. Het heet zo, omdat het bij de oude Grieken en Romeinen al een beproefd middel was tegen de kwalen van de milt (= ‘splen’). We zijn één zo’n kwaal zelfs naar de milt gaan noemen: ‘spleen’. Het is de lichte zwaarmoedigheid die ons kan treffen wanneer we te veel en te lang tobben over de onvolmaaktheid van het leven en die van de wereld. Er is grote kunst uit voortgekomen, zoals dat bij meer kwalen van het gemoed gaat, dat dan weer wel.

De Chinezen hadden het verband ook al ontdekt, nog voor de Grieken, denk ik. Als het niet stroomt in de milt, dan gaat het mis. Als het mis gaat, dan stroomt het niet in de milt. Oorzaak en gevolg doen er niet zo toe bij die Chinezen, wat soms best handig is.

Misschien – zo dacht ik – is alleen het kijken naar dit plantje al voldoende helend. Het groeit en gedijt (bloeien doen varens niet) in een brokkelige voeg, waar de mensen even hun niet aflatende streven naar perfectie zijn vergeten. Zo leer je nog eens wat in een stad.

2015

Petrus Donders

 

Het beeld kwam in de vorige aflevering al even ter sprake, omdat zich een drama met Roodkapje had afgespeeld nabij onze Tilburgse heilige, Petrus Donders, alias Peerke. Ik blijf nog even in de buurt dus.

Zeer gemengde gevoelens maken zich van mij meester bij het zien van de heilige en zijn nederige discipel. Het beeld stamt natuurlijk uit een tijd waarin we een donker gekleurde mens nog ‘neger’ noemden. En voor die tijd geldt ook, dat de meeste mensen in onze contreien dachten dat een zielige zieke zwarte zijn genezing en heil in het Geloof zou vinden, en zo niet dat, dan toch altijd nog eeuwig zielenheil als troostprijs. Uit dat historische perspectief moeten we mededogen putten voor de matige beeldhouwer die het foeilelijke ding heeft gemaakt, en voor zijn opdrachtgevers.

Vanuit mijn 21eeuwse perspectief wordt het radicaal anders. De heilige kijkt minzaam en met empathie naar de knielende man, maar ook met een onmiskenbaar gevoel van superioriteit. Moet deze man knielen omdat hij door zijn ziekte niet kan staan? Ik betwijfel het. Volgens mij is alleen zijn linkerarm lepreus. Nee, hij knielt voor zowel de Pater als voor Jezus aan het kruis. De posities van de drie figuranten, Jezus, Peerke en zijn bekeerde patiënt, geven keurig de verhoudingen weer. Daar beneden de zielige neger, opkijkend naar de beide andere heren, Peerke en Jezus. Peerke zorgt ervoor dat Jezus net iets hoger gepositioneerd is, zo wijs is hij dan nog wel, maar vooral niet te veel. Hij staat erg dicht bij de Verlosser, een gegeven dat later is bezegeld met een zaligverklaring.

Als de boodschap van het beeld nu zou zijn: ‘kijk nou toch eens hoe vreemd de mensen destijds aankeken tegen de verhouding tussen blank en zwart, gelovig en ongelovig, God en mens’, dan zou het van mij mogen blijven staan. Maar ik betwijfel of dat goed overkomt op de mensen. Nu en voor mij is het een ontoelaatbare verbeelding van een verwerpelijk mensbeeld uit voorbije tijden, waarvoor we ons alleen nog maar diep zouden moeten schamen.

Hang dat kruis aan de boom en kniel neer naast deze medemens, in nederigheid en saamhorigheid, Peerke! Of zeg hem dat hij moet opstaan, in navolging van de Heer! Als dat niet gebeurt, dan zou ik zeggen, weg met dat ding.

2015