Dimensies

Ik kwam haar altijd tegen wanneer ik van mijn huis naar de Jumbo wandelde. Ze was geposteerd bij een van de twee snackbars die mijn straat rijk is. En op de terugweg ontmoette ik dan steeds weer haar spiegelbeeldige dubbelgangster. Haar ivoorwitte tanden en sensuele lippen hadden zich zojuist al aan het bevroren lekkers in haar hand vergrepen, waarna ze speciaal voor mij nog heel vlug haar mond moest hebben gekuist en haar lippenrood ververst.

Zoet en warmbloedig moet ze zijn geweest, mijn ijsminnende verleidster, zodat alles en iedereen in haar nabijheid – behalve het ijsje –  direct zou smelten. Ik verbeeldde  me dat ze Marguérita heette, zozeer begon ik aan onze ontmoetingen te wennen. Deze uiterst tweedimensionale dame deed zo haar best om ook een derde dimensie te suggereren, dat haar enige droom – mij deelgenoot te maken aan haar orale genoegens – onweerstaanbaar in vervulling leek te moeten gaan. Maar ik heb natuurlijk veel te lang gedraald.

Op een dag was Marguérita er niet meer. De OLA-marketeers moeten zich hebben bedacht. Zoveel mediterrane sensualiteit was kennelijk toch iets teveel voor de gemiddelde Nederlandse consument. Een alleraardigst, iets degelijker ogend meisje had haar positie ingenomen. De korte vraag ‘IJsje?’ is nu toegevoegd om ons duidelijk te maken, dat het echt alleen om het ijsje gaat. Ze lijkt me aardig hoor, dat nieuwe meisje, maar ik mis Marguérita zo. Nog steeds.

2014

Code oranje

 

Zowel het begin als het eind van mijn werkdagen zijn een feest: ik loop van mijn huis in de Goirkestraat naar het museum en weer terug. Ik kom dan halverwege door ons prachtige Wilhelminapark. De wandeling warmt me op voor de dag en – vice versa – helpt ze me om hem af te ronden. ‘Dag bomen, dag vogels, dag bloemen’.

Mijn ritueel werd echter afgelopen donderdagochtend wreed verstoord door een afzichtelijke oranje schutting rondom het hele park. Meteen: irritatie van de primitieve territoriale nucleus in mijn brein: als ik daar elke dag doorheen loop, dan is het toch zeker ook een beetje mijn park? Dat is niet waar, maar het voelt waar. Oeroud sentiment.

Het denkende deel van mijn brein reageerde echter direct, op zoek naar verklaringen. Was het misschien kunst? Een spontane uiting van ontsporend oranjegevoel wellicht? Was er een zeldzame orchidee aangetroffen die moest worden beschermd? Maar zelfs ik kon er deze keer geen kunst van bakken en de andere oplossingen leken me bij nader inzien nog onwaarschijnlijker. Wat bleek? De schutting moest een dancefeest aan het oog onttrekken of mensen buiten het park houden die – zoals ik – niet kunnen dansen.

Bij het zien van zoveel nutteloze lelijkheid kreeg ik een rood waas voor de ogen. Dat werd roder toen ik bedacht dat iemand dit moest hebben bedacht, en nog roder toen ik inzag, dat iemand dit prima moest hebben gevonden, of zelfs tof. Tilburgers konden het niet geweest zijn, want die zijn trots op de schoonste stad van het land en dus ook op deze groene parel, die doen zulke dingen niet.

Het rood voor mijn ogen werd langzaam weer oranje. Verder kwam ik niet. Code oranje: opgepast, er zijn barbaren in de stad!

2014

 

Zandhoop

Zand

Tijdelijke kunstwerken, die vaak materiele realiteit laten zien in haar meest naakte en ongepolijste verschijningsvorm, duiden de richting aan waarin deze jonge kunstenaar zich momenteel ontwikkelt. Het fenomeen ‘tijdelijk kunstwerk’ is natuurlijk niet nieuw. Op de triënnale van Brasschaat zagen we daar nog prachtige voorbeelden van. Niet zelden worden zulke werken gemaakt als structuurstudie, die naast hun autonome waarde als het ware een impuls kunnen  genereren voor de ontwikkeling van de architectuur, of voor andere ruimtelijke toepassingen. De levensduur van die kunstwerken is meestal min of meer planmatig. Maar hier is de levensduur van het werk bewust in het ongewisse gelaten. Het werk grijpt daarom terug op oerbeginselen. In dit specifieke voorbeeld is dat de maximale hellingshoek van gestapelde zandkorrels, waarbij het granulaire karakter van het materiaal maatgevend is. Dit soort aan de fysica ontleende theoremata worden door deze kunstenaar steeds opnieuw toegepast en gerespecteerd: hij doet zijn werk, de natuur doet het hare. Tot die natuur rekent hij ook het menselijk handelen. Vaak is zijn werk dan ook slechts twee dagen te zien, van vrijdagavond tot maandagochtend.

2013

Wrijving

Tafel, stoelen

De installaties van deze kunstenaar vallen op door hun schijnbare achteloosheid. Vier stoelen zijn hier zodanig tegen een tafel gepositioneerd, dat ze een toestand van ‘tijdelijk-niet-gebruikt’ suggereren. Maar daarmee is de kous niet af. Wie heeft ze zo neergezet? Hebben er zojuist mensen aan deze tafel gezeten? Of staan deze stoelen hier klaar in afwachting van gebruik? Het plasje water op de tafel roept eveneens niets dan vragen op. Heeft het zojuist misschien geregend? Of heeft er iemand gezeten die een glas water om liet vallen?  Het opzettelijk oproepen van vragen, raadsels, mysteries en de wrijving die het ontbreken van antwoorden bij de kijker teweeg brengt, zij vormen de kern van de installatie. Het werk is in zijn vorm en materiaalkeuze uiterst actueel, anderzijds wordt gerefereerd aan magisch-realistische voorgangers. Maar ook hier wordt men aan het wankelen gebracht, omdat er in zijn werk nooit sprake is van droombeelden, maar  van scenes uit een alledaagse werkelijkheid. Vertrouwdheid en vervreemding – als nooit tevoren nu hand in hand – vormen de paradoxale elementen van zijn oeuvre.

2013

Woud van fietsen

Rijwielen, bomen, beton

Met deze massale installatie grijpt de kunstenaar terug naar zijn eerdere werk, waarin ook al nu en dan het  thema zichtbaar was dat hier – onontkoombaar – explicieter gemaakt wordt dan ooit: beweging en niet-beweging. Deze jonge maker denkt in tegenstellingen. Tegenstellingen zijn  – meer nog dan de gebruikte, tastbare materialen zelf, de eigen-lijke  ingrediënten van het werk. Het ambachtelijke wordt volledig verlaten, sterker nog, bij voorkeur maakt hij zijn installaties met wat al aanwezig was, meestal in de openbare ruimte. Het reeds aanwezige wordt in zichzelf een statement. Hier spelen tegenstellingen  van totaal verschillende aard de hoofdrol, toch hebben ze iets met elkaar te maken. Eerst die tussen natuur en niet-natuur, waarbij de natuur het niet lijkt te kunnen winnen van de massaconsumptie. De vier bomen zijn wel aanwezig, maar ze blijven een marginale rol spelen, als het ware ‘weggedrukt’ door de andere elementen in het werk. Dan is er de tegenstelling tussen het beton van het viaduct en ijzer van de fietsen, onwrikbare robuustheid  enerzijds versus ‘verwijderbaarheid’ anderzijds. Toch is er de verwachting van verandering, van dynamiek. De fietsen zouden kunnen worden meegenomen, door hun eigenaren of anderen, maar niemand weet wanneer welke fiets van zijn plaats gaat komen. Daar is de tegenstelling tussen ‘zekerheid’ (je weet dat er iets gaat gebeuren) en ‘onzekerheid’ (je weet niet wanneer en hoe). Met beide tegenstellingen raakt dit werk – in een diepere laag – in feite aan een fundamentelere paradox:  de individualiteit en de collectiviteit, onvoorspelbaarheid en voorspelbaarheid. Het werk nodigt ons uit om met die tegenstellingen te spelen.

2013